Verzoek van de Sergeant

Bos van tjemara's op Oost-Java, KITLV-A116.
Bijna dagelijks lees ik over Indië. Getuigenverslagen, biografieën en artikelen uit de oude kranten, alles om maar meer te weten te komen over de gebeurtenissen uit het dagelijkse leven in de oude koloniale samenleving.
Tijdens het schrijven van mijn eerste boek “Ciel van der Sluys (1903-1985)” las ik vooral over het leven op de suikerondernemingen en de steden Malang en Soerabaja. Nu ik aan mijn tweede boek werk over bataljon II-10 Regiment Infanterie en in het bijzonder over Kees Vink, richt ik mij op dat wat van toepassing is op zijn tijd in Indië.
Regelmatig blader ik door zijn fotoboek en kijk naar een lachende Kees, poserend met zijn vrienden en nieuwe Indische kennissen. Ik bekijk de verslagen van acties met bijbehorende plattegronden en blader door de correspondentie met thuis. Ik denk dat ik wel kan stellen dat er geen enkel egodocument rondom Kees’ leven en tijd in Indië is dat ik niet meer dan eens heb gezien.
Een bericht waaraan ik meteen denk, verscheen in de vrije pers: ochtendbulletin. Meermaals heb ik het gelezen en nadat de website, waar ik het iedere keer weer vind, opnieuw een foutmelding gaf, besloot ik het over te schrijven.
Opmerkelijk genoeg kreeg ik het gevoel dat ik het nu pas echt aan het lezen was. Ik had dit artikel, vaker dan welk ander verslag ook, gelezen en toch kon het mij weer verbijsteren. Vooral het slotstuk bleef mij bij. Het was een verzoek van de Amsterdamse Sergeant Charles Ernest van der Heijden aan de bevolking van Indië:
2-10 R.I. gaat naar huis, maar 24 gesneuvelden blijven achter. Soerabaja, Sitoebondo, Djember, Malang; in de schaduw van een ruisende tjemara of in de schroeihitte van een open vlakte liggen zij begraven. En gij, burgers, wanneer gij, veel later misschien, onverwachts komt te staan tegenover een van de eenvoudige houten kruizen, die de plaats waar 2-10 een offer bracht, markeren, breng dan in stilte een saluut aan de doden, die vielen opdat gij zoudt leven!
De graven van de 24 gesneuvelden konden door politieke onrust decennialang niet door familie bezocht worden. Het was aan de achterblijvende bevolking om hen te herdenken en gedenken.