Soerja Soemirat
Vroege hulpverlening
(verhaal van 01-10-2025)

Straat in Kampong Melajoe te Semarang, KITLV 117561.
Tijdens het invoeren van overlijdensakten in mijn Nederlands-Indische stamboom stuitte ik bij “beroep” op een mij onbekende vereniging: Soerja Soemirat. Men beoefende er ambachten als smid en zadelmaker.
Opgericht op 4 februari 1887 in Semarang als ondersteuningsfonds, bestond het eerste bestuur bestond uit de heren Blommestein (president), Jansz (secretaris), Sluiter (adjunct-secretaris), Haase (penningmeester) en Poth, Kecke, ten Bosch, Stolsz en Coolen (commissarissen).
De locomotief van 5 februari 1887 schreef voor wie het was opgericht:
- Personen, die buiten hun schuld een betrekking of broodwinning verloren;
- Hulpbehoevenden, die door lichaamsgebreken niet in staat waren hun kost te verdienen.
Soerja Soemirat bood hulp in de vorm van het zoeken van een betrekking, verlenen van een lening waarmee een kleinhandel gestart kon worden of ondersteunen voor zij die niet meer in staat waren om te werken.
Om de financiën hiervoor op orde te krijgen werd tijdens de eerste verenigingsvergadering gecollecteerd, waarna deze werd voortgezet in de gehele stad.
De naam veranderde door de jaren heen in Acera, maar het doel bleef hetzelfde. Ruim veertig jaar later bestond de stichting nog steeds.
In andere steden werd gepoogd om eenzelfde stichting op te richten, maar met minder succes. Zo schreef De nieuwe vorstenlanden van 10 februari 1887 al over een mogelijkheid tot oprichting in Soerakarta.
Naar wij vernemen worden pogingen in het werk gesteld om alhier, te Solo, een afdeeling te stichten van de onlangs te Semarang opgerichte vereeniging Soerja Soemirat.
Alleen kunnen velen zich hier niet vereeniging met het geopperde denkbeeld om een collecte, alias bedelpartij, te houden, en wenschen zij op een geheel andere wijze een fonds te vormen. Van geld, dat te gemakkelijk verkregen wordt, pleegt de Hollander te zeggen: zoo gewonnen, zoo geronnen.
Volgens het artikel waren slechts grote instellingen in staat om een dergelijke stichting van de grond te krijgen. Desalniettemin bleef men positief en zag het als een groeiproces, gelijk aan “de pit die ontkiemt, een boom is en vruchten voorbrengt” en “plukt zij te vroeg, dan zal zij, evenals de plant, spoedig afsterven”.