
Mijmering
De Kei was het tweewekelijks bataljonsblad van II-10 R.I. Het was gevuld met persoonlijke verhalen, anekdotes, de laatste sportwedstrijden en familieadvertenties. In de oplage van 26 september 1946 las ik de volgende mijmering:
Een maanloze avond donkert over het stille landschap. De sterren twinkelen vredige rust tot waar zij in ’t Oosten verbleken in de flikkerende gloed van een reeds dagenlang brandende oliebron. Tokèks gorgelen zich lucht in om met afnemend geluid hun ,,Tokèk… Tokèk… te roepen. Krekels sjirpen onvermoeidbaar hese trillers. Nu en dan valt knappend een droge vrucht uit de halfdode tamarinde.
Van verre klinkt het getingel van de gamelan. In steeds dezelfde volgorde van tonen en onveranderd rhytme, draagt de nacht d’eentonige klanken over de slapende stad.
Hoe eenvoudig van ziel moet toch ook de Javaan zijn die deze instrumenten bespeelt of ernaar luistert. Zoals nu de geluiden van natuur en mensen tot mij doordringen word ik geen Oosterse mystiek gewaar noch duivelse wreedheid maar – Eenvoud – !
Slechts de vlammende oliebron scheurt de nacht als symboliseerde zij een moedwillige vernietiging door gederailleerde elementen.
Maar tussen al het rustige en vredige is dat er maar één die disharmonieert. Is het niet ook zo met de Indonesiërs? Er zijn er meer dan 60 miljoen maar zou er meer dan 1% rampokken? Zullen er geen 59 miljoen vrede en rust willen?
Als ik naar dat ééne storend, alles vernietigend vuur kijk, dan verblindt het me en zie niets meer van het wijde land dat slechts een goede bemesting en edele zaden behoeft.
Menig soldaat mijmerde in zijn loze uren, zittend in de donkerte op een eenzame wachtpost ergens in of nabij een kampong, ver bij de bewoonde wereld vandaan. Zijn kameraden lagen te rusten en slechts de geluiden van de natuur hielden hem gezelschap. Het was het aangewezen moment om de situatie te gaan overdenken om dan te realiseren dat slechts een klein deel van de bevolking bezig was met oorlogsvoering en dat het merendeel niets anders dan rust en vrede wilde.